Inclusie 2.0 snijdt diep en doet pijn

item_left

item_right

Inclusie 2.0 snijdt diep en doet pijn

Bart Soons

De Vlaamse regering werkte het afgelopen jaar aan de definitieve ontmanteling van het zogenaamde Participatiedecreet. Tijd voor iets nieuws dan? Of vandaag niet meer relevant? Een grondige evaluatie op het terrein had kunnen leren wat beter, minder of net méér nodig was in de toekomst. Om van daaruit te werken aan een gericht decretaal kader. Maar die evaluatie kwam er niet, helaas. Nochtans blijft de uitdaging complex en vraagt échte inclusie en gelijke participatiekansen meer dan ooit om diepgaande processen. Om een kader dat net tijd en ruimte biedt aan trage en diepe trajecten. Want de vele inspanningen op het terrein hebben nood aan specifieke aandacht, specifieke expertise(deling), specifieke begeleiding die heel vaak lokaal en regionaal niet aanwezig of beschikbaar is. Een kruisbestuiving tussen verschillende actoren en sectoren die bewust en gericht met elkaar verknoopt worden, blijft de motor voor vooruitgang richting een werkelijk vrijetijdsbeleid in een gelijker speelveld.  

Het Participatiedecreet is niet meer…  

Het “Participatiedecreet” was eigenlijk een mooi experiment1. In het leven geroepen in 2008 met als doel om de participatie aan cultuur, jeugd en sport te bevorderen. Zowel van het brede publiek, als van specifieke kansengroepen, meer bepaald voor al wie dat geen evidentie is. Het decreet voorzag in projecten, maatregelen, ondersteuning, en ook een expertisecentrum om organisaties en lokale en andere besturen te ondersteunen en aan te jagen om werk te maken van gelijkere kansen voor toegang tot cultuur, jeugdwerk en sport. Het decreet was zeldzaam in zijn soort, want eerder dan vanuit een welbepaalde sector, vertrok het vanuit de mensen, vanuit de doelgroepen en vanuit hun noden, drempels en leefwerelden om te werken aan gelijkere participatiekansen. Een intersectorale manier van denken – want inzichten en kansen werden gedeeld in én tussen sectoren die sterk aansluit bij wat we zien op het terrein, waar jongeren en mensen in maatschappelijk kwetsbare situaties niet vertrekken vanuit sectorale hokjes maar wel vanuit hun eigen leefwereld, met een brede blik op vrije tijd.  

Al bij al was het een kort leven beschoren. Exact vijftien jaar, tot net voor afgelopen zomer het lot van het Participatiedecreet definitief werd bezegeld door de Vlaamse regering. Of dit een vergissing is of niet, kan enkel de toekomst uitwijzen. Decreten komen en gaan, net als regeringen, ministers, en zelfs expertisecentra. Maar het participatievraagstuk wordt er niet minder op… dat blijf bestaan.  

Lang leve participatie? 

Nope. We zijn er nog niet. De toegang tot cultuur, sport of jeugdwerk is nog steeds geen evidentie voor heel wat mensen. Omwille van hun achtergrond, een complexe emotionele, financiële of sociale situatie, omwille van een beperking, of andere kwetsbaarheid die misschien met het blote oog niet meteen zichtbaar is. Brussel en Vlaanderen zijn hoe langer hoe meer superdivers. Tegelijk nemen armoede en kwetsbaarheid toe. Inzetten op inclusie en participatie zou niet enkel een plicht moeten zijn als overheid, maar het is ook een verstandige investering als samenleving. Terwijl de politiek wel kijkt naar cultuur, jeugd en sport om verbondenheid te creëren, blijft het knokken voor de mensen voor wie dat geen evidentie is, om van het recht op vrije tijd te genieten. Maar hoe kan je deelnemen aan de samenleving, als je vanaf het begin apart wordt gezet? 

Inclusie 2.0. snijdt diep en doet pijn.  

Inclusie en participatie is niets nieuws. Gelukkig maar! Al decennialang zetten we erop in en worden maatregelen en instellingen in het leven geroepen om er werk van te maken. Even snel worden ze geëvalueerd, afgevoerd – zoals het Participatiedecreet – of met de vinger gewezen dat het te traag en te weinig is. En ergens klopt dat zeker. Want op een duurzame manier aan inclusie en participatie bouwen, vraagt volgehouden inspanningen en een robuust kader. Processen van inclusie vragen tijd en bestaan niet alleen uit een reeks successen en quick wins, zoals beleidsmakers misschien het liefst zouden hebben. Dat proces erkennen, is een noodzakelijke voorwaarde om er echt werk van te maken.  

Gelukkig groeit dat besef. Er is heel wat gedaan, geëxperimenteerd, gebabbeld en geschreven, waardoor inclusie en gelijke participatiekansen niet meer weg te denken zijn uit het publieke debat, of uit de plannen van vele actoren in cultuur, sport en jeugdwerk. Maar weinige cultuurcentra, sportclubs of jeugdbewegingen – al bestaan er zeker nog – waar de vraag naar ‘wie bereiken we eigenlijk niet?’ en ‘moeten we niet wat meer de samenleving weerspiegelen?’ niet meer aan bod komt. Alleen al dat is een enorme verdienste.  

En daar staan we dan, bij het besef dat het belangrijk is. Dat is zeker en vast mee een verdienste van het Participatiedecreet. Tegelijk groeit het besef dat échte, duurzame participatie meer is dan publieksparticipatie. Dat we er niet komen als cultuurhuis met het programma wat aan te passen of kunstenaars met ervaring in participatieve projecten in te huren. Duurzame participatie vraagt dat het deel uitmaakt van het fundament van de organisatie: het participatievraagstuk ook écht binnenlaten in de organisatie, beleid en werking.  

De stap van besef naar daadkracht vraagt moed van organisaties, of ze nu in cultuur, sport of het jeugdwerk actief zijn, om zichzelf in vraag te stellen: hun werking, hun aanbod, hun organisatie en communicatie, hun eerste en tweede stap naar het publiek toe. Inzetten op duurzame participatie en inclusie van mensen voor wie dat vandaag géén evidentie is, vraagt dat we het hele huis onder handen nemen. Dat we het participatievraagstuk van haar plaats als niche naar het hart van onze organisatie brengen. Dat snijdt dus diep(er), en doet wel wat pijn. Want het vraagt om de begane paden te verlaten, dat we met een open vizier leren kennen wat en wie we nog niet kennen, het vraagt om onszelf ook kwetsbaar op te stellen en actief naar buiten treden. Dat is al een gigantische uitdaging op zich, maar één die des te moeilijker wordt als ze niet ondersteund wordt, begeleid wordt door een actor met expertise, met de nodige middelen en personeel om dit waar te maken op een duurzame manier – hoe traag zo’n proces ook gaat.   

Dat geldt voor organisaties, maar gaat ook op voor overheden. En dat was zeker een meerwaarde van het Participatiedecreet: de maatregel lokale netwerken vrijetijdsparticipatie nodigde lokale besturen uit om samen te werken met relevante partners in de gemeente, met een armoedevereniging of andere organisatie die mensen in armoede verenigt en betrekt. Net om naar hen te luisteren, om beleid, werking, aanbod mee vorm te geven vanuit een leefwereld die we zonder dat netwerk niet of minder zouden kennen. Ook dat is een proces dat traag en diep gaat, met alle uitdagingen die daarbij komen kijken. Want mensen in armoede een stem geven – hetgeen ook geldt voor andere groepen – vergt ruimte en openheid om op zoek te gaan naar een manier van samenwerken die voor iedereen comfortabel is2. Bij het aangaan van deze uitdagende processen kan je specifieke expertise en begeleiding goed gebruiken.  

En nu?  

Het Participatiedecreet leek van iedereen, een amalgaam. Zonder strak keurslijf vanuit één bepaalde sector of hokje, maar wel vanuit het perspectief van de doelgroep. En voor onze doelgroep, namelijk kansengroepen of beter al voor wie deelnemen en deelhebben aan vrijetijdsbeleving geen evidentie is, klopte dat verhaal. Het decreet bood zeker geen mirakeloplossing voor het participatievraagstuk, maar liet toe om organisaties en overheden te stimuleren, om met een bondgenoot op zoek te gaan naar blinde inclusievlekken, te experimenteren met participatieprojecten, en hier en daar zelfs een traag en diep proces af te leggen waar échte participatie om vraagt. Van vertrouwen tot toeleiden, van deelnemen tot deelhebben. Het decreet gaf aan velen het recht om sociaal te zijn. Met of zonder Participatiedecreet, dat recht staat hoe langer hoe meer onder druk. Elk punt en komma, artikel en maatregel mag dan elders ondergebracht zijn – voor de doelstellingen rond de participatie van kansengroepen aan cultuur, sport en jeugd is dat het decreet digitale transformatie geworden3 – de geest van het Participatiedecreet zijn we kwijt.  

Anno 2023 zijn er zeker nieuwe strategieën nodig om verdere én duurzame stappen te zetten richting inclusie en de vrijetijdsparticipatie van mensen voor wie dat niet evident is. Strategieën, die vijftien jaar geleden misschien nog niet op de radar stonden. Maar laat ons vooral blijvend onder ogen zien dat dit een diepgaand proces is, dat dit mensen, middelen en engagementen vraagt op lange termijn. De vraag rond een decretaal kader dat dát mogelijk maakt en ondersteunt, blijft torenhoog overeind. Als Demos is en blijft dat ons engagement, onder welke vlag dan ook.